Ware Misdaad

20 - Mysteries van het Lam Gods



20.

De werken die worden toegeschreven aan Jan Van Eyck stralen al meer dan vijf eeuwen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. Zijn kunst heeft een aureool van esthetische volmaaktheid en spiritualiteit gekregen en zijn meesterwerk – het Lam Gods – wordt ‘een toppunt van christelijke mystiek’ genoemd. Uit mijn research was gebleken dat men Jan Van Eyck  lange tijd ook beschouwde als de uitvinder van de olieverf, maar dit is wellicht iets te veel eer. Niettemin schittert zijn werk na al die eeuwen nog altijd door de heldere en doorzichtige kleuren, glanzend als email. Sommige zijn in opeenvolgende doorschijnende lagen aangebracht, om een soort dieptewerking te veroorzaken. Hun intensiteit wordt er, als door een inwendige straling, nog groter door.
Het geheime procédé dat Van Eyck toepaste, is nog steeds een heet hangijzer voor de kunsthistorici. Het staat vast dat de schilder olie gebruikte, maar men weet bijvoorbeeld niet met welk product hij ze vloeibaar maakte. Tijdens laboratoriumonderzoek dat aan de restauratie van het Lam Gods voorafging, trachtte men het mysterie van zijn ‘lichtend palet’ te ontsluieren, maar de stof waaraan het effect te danken was, werd niet teruggevonden en heeft men dan maar ‘substantie X’ genoemd.
Verscheidene kroniekschrijvers verklaarden de baanbrekende technieken van Jan Van Eyck aan de hand van zijn alchemistische kennis, meer bepaald op het gebied van distillatie. Van Eyck is inderdaad een raadselachtig personage, van wie de werken talloze vragen blijven oproepen. Hij was een geleerde: daarvan getuigen de talloze inscripties op zijn doeken, waarvan sommige in Hebreeuws of Grieks schrift. Hij had ook toegang tot de bibliotheek van Filips de Goede en tot de ‘chambre de retret’ (een soort kabinet) die de hertog in zijn paleis te Brussel liet inrichten. Daar zou Filips ‘geheime zaken’ hebben opgeborgen, waaronder een alchemistenoventje.
Hertog Filips de Goede was de beschermheer van Jan Van Eyck. Hij interesseerde zich zo sterk voor alchemistische experimenten en de niet aflatende queeste naar de Steen der Wijzen die onedele metalen kon omzetten in edele metalen dat hij ter ere van die wetenschap de orde van het Gulden Vlies oprichtte. Volgens Filips II van Spanje zouden alchemistische transmutaties aan de basis hebben gelegen van een gevoelige uitbreiding van het fortuin van de Bourgondiër. Waarschijnlijk zal Filips de Goede in zijn speciaal kamertje meer dan eens met Van Eyck geconverseerd hebben, niet alleen over politiek en schilderkunst, maar ook over ‘het filosofische goud’, de sleutel tot het Alvermogen – want parallel met de materiële besognes van de alchemist, koesterde hij ook de immateriële ambitie om door zijn experimenten en door meditatie een hoger bewustzijnsniveau te bereiken. Filips beschouwde Van Eyck als zijn vriend en vertrouwensman, zodat hij de schilder in naam van het Bourgondische hof belastte met diverse diplomatieke opdrachten. Jan vereeuwigde de zware trekken van Nicolas Rollin, een van de belangrijkste raadgevers van Filips de Goede, die eveneens een zwak had voor de alchemie. Zijn vreemde motto ‘Seulle’ werd gevolgd door een vijfpuntige ster, het zegel van Salomon of het symbool van de Steen der Wijzen.
Het devies van de schilder luidde ‘Als Ich Can’. Hij bracht het op vier van zijn doeken in Griekse lettertekens aan. Gezien de belangstelling van Jan Van Eyck voor de alchemie, zou men geneigd kunnen zijn in dit devies de letters van het woord ‘alchimia’ te zoeken. Of verwees hij doodeenvoudig naar een van de belangrijkste principes van de adept, namelijk nederigheid tegenover de almacht van zijn kunst en de kennis die ervoor nodig was? Er is een woordspeling mogelijk tussen de oude benaming voor de alchemie, alkemen, en ‘al-kennen’ of ‘al-kunnen’. En men kan zich afvragen of in de Man met de Tulband, een doek waarop het bewuste devies voorkomt en dat als het zelfportret van Jan Van Eyck wordt beschouwd, het excentrieke rode hoofddeksel geen occulte betekenis bezit. De gedrapeerde hoofddoek zou opnieuw de Steen der Wijzen symboliseren, die ook rood was en door de Egyptenaren met de term ‘Encephalos’ (hoofd) werd aangeduid, wegens de spirituele aard ervan.
Van het Dubbele Portret van Giovanni Arnolfini en zijn Echtgenote denkt men dat hier het huwelijk voorgesteld wordt van een man uit een Italiaanse handelaarsfamilie, die als raadgever van Filips de Goede fungeerde. Het schilderij dateert uit 1434 en kan ontcijferd worden als een rebus. Van Eyck zou op dit huwelijk getuige geweest zijn, wat de opvallende inscriptie ‘Johannes de Eyck fuit hic’ verklaart (Jan Van Eyck was hier) – evenals het feit dat de schilder zelf zichtbaar is in de spiegel in het midden van het werk.
‘Men kan dit schilderij analyseren als het “huwelijk van het alchemistische paar”,’ legt Lena enthousiast uit, terwijl ze bij Maarten thuis over een reproductie van dit kunstwerk gebogen zitten. ‘Ik heb als kunsthistorica mijn thesis nog over de alchemistische symboliek in het werk van Jan Van Eyck gemaakt, ik weet dus waar ik het over heb.’
Daar twijfelt Maarten geen seconde aan.
‘De echtelieden vormen hier een M, zie je? Of een H, dat kan ook. Nu ja, M of H – het maakt niet uit. M staat symbool voor het mannelijke zwavel, maar ook voor kwik. En de H is het initiaal van Hermes, waarvan het woord “hermetisch” is afgeleid. De hele setting staat, kortom, voor een verzoening van tegengestelde principes. Uit de verbinding van zwavel en kwik komt de rode steen voort, zoals uit het huwelijksbed dat Van Eyck naast de echtelieden schildert het koningskind der Filosofen moet voortspruiten. Is dat een beetje duidelijk, Maarten?’
‘Het kan niet duidelijker, Lena.’
‘Om te slagen in het Grote Werk dient de alchemist te bidden en te werken…’
‘Ora et labora?’
‘Zeer goed!... Dit principe wordt gesuggereerd door de paternoster die bij de spiegel hangt. De alchemist moet bovendien de “speculum naturale” onderzoeken…’
‘De spiegel der natuur?’ Eindelijk kan Maarten nog eens wat aanvangen met de lessen Latijn en Grieks van weleer.
‘Daarmee wordt de universele materie bedoeld. Aangezien die een dubbele oorsprong bezit – zwavel enerzijds, kwik anderzijds – wordt ze geassocieerd met de androgyn, of ook: het perfecte koppel.’
‘Ah,’ zucht Maarten, en hij omvat haar beide borstjes met zijn handen. ‘Daar kan ik me wel wat bij voorstellen.’
Ze tikt hem op de vingers, zoals de strenge schooljuf van heel erg lang geleden, als die oordeelde dat je een knoeiboel had gemaakt van je schoon schrift.
‘De androgyn houdt een spiegel vast, en een ei – nog een symbool voor de materie, want een ei is zowel vat als inhoud en wordt geassocieerd met de aardbol. Volg je nog, Maarten?’
‘Zeker, zeker…’
‘Het alchemistische koppel dat in de echt verbonden wordt in een bol of een recipiënt, is een van de typische alchemistische voorstellingen. En dat is precies wat we in de ronde, bolle spiegel zien die Jan Van Eyck hier schildert. De spiegel “bevat” het echtpaar. Zie je?’
‘Sterk,’ zegt hij. ‘Héél sterk.’

Hij gaat met z’n handen in z’n zakken naar de stille straat staren. De auto aan de overkant staat er nog steeds, met gedoofde lichten, twee donkere schimmen op de voorbank, ineengedoken tot vormloze hoopjes mens. Maarten denkt aan de broertjes Schwarzenegger, aan de clochard die – zo had alléén Lena het in het uitstalraam gezien – plotseling een ijzeren staaf in de hand had gehouden, waarmee hij haar te lijf wilde gaan. Er kruipt een rilling over zijn rug. Begint hij nu  ook al spoken te zien of…? Hoe lang staat die auto daar nu al? Er lopen toch geen opnames voor Flikken? Het is allemaal zo onwerkelijk – misschien omdat het contrast gewoon te groot is: enerzijds is daar Lena, zo vleselijk, zo tastbaar aanwezig, zo reëel; anderzijds haar sensationeel historisch relaas dat aan elkaar hangt van speculaties, vermoedens, niet te bewijzen veronderstellingen. En dan zijn daar nog die vreemde stoorzenders: de broertjes, Mennaert, de clochard, het familieverhaal van Lena…  
‘De oudste bekende Grieks-Egyptische teksten over de alchemistische kunst dateren uit de vierde en derde eeuw voor Christus,’ doceert Lena ondertussen onvermoeibaar ‘Ze zijn  afkomstig uit Alexandrië. De Grieken gaven het Grote Werk door aan de Byzantijnen en die leerden het op hun beurt aan de Arabieren. Zij ontwikkelden “de duistere kunst” tegelijk met verwante disciplines als geneeskunde en astrologie. Die Arabische geschriften werden in de twaalfde eeuw naar het Latijn  vertaald en bereikten uiteindelijk het christelijke Westen, onder meer via de Tempeliers…’

Maarten heeft in zijn dossier voor Great Mysteries uiteraard ook enige aandacht besteed aan het meest enigmatische werk van Jan Van Eyck: het wereldberoemde Lam Gods. Het mysterie begon al met de schepping van het kunstwerk: meestal werd de broer van Jan, Hubert, genoemd als co-auteur. De gebroeders Van Eyck hadden dan ook samen een standbeeld gekregen van de dankbare Gentenaren, tussen het Sint Baafsplein en het Duivelsteen. Men was het er min of meer over eens dat het Lam Gods door Hubert ontworpen werd – al wist men over Jans broer voor de rest weinig of niets mee te delen – en dat het door Jan werd voltooid en op 6 juni 1432 onthuld. Het veelluik zou vervaardigd zijn in opdracht van de toekomstige burgemeester van Gent, Jodocus Vyd, en zijn vrouw Elisabeth Borluut. Het was bestemd voor hun grafkapel in de kathedraal, die sindsdien de Vydkapel werd genoemd.
‘De twaalf eiken panelen van het altaarstuk, aan de voor- en achterkant beschilderd, geven in verschillende grootte onderwerpen weer waarvan de betekenis, in zijn geheel genomen, niet altijd erg duidelijk is,’ zegt Lena. ‘Op de bovenste panelen bevinden we ons in de hemel – daar troont God de Vader, keurig in het midden, geflankeerd door de Maagd Maria en Johannes de Doper. Er hangen ook wat zingende en orgel spelende engelen rond en we treffen er eveneens Adam en Eva aan. Op de achterkant zien we onder andere de profeten Zacharia en Micha, en de sybillen van Erythreia en Cumae. Je weet dat sybillen in de oudheid vrouwen waren die in extase verkeerden en daarbij profetiën uitspraken?’
Dat weet Maarten inderdaad, maar het is de eerste keer dat hij nu – dank zij Lena – ook een verband legt met de profetie van Sybilla, over het Nieuwe Jeruzalem. Toeval? Hij vraagt zich af of hij zo stilaan in hetzelfde bedje ziek is als Lena en want begint ook hij overal verborgen verbanden en samenhangen te ontwaren?
Lena overloopt met hem de andere figuren op de achterkant: de aartsengel Gabriël die aan Maria de boodschap bracht dat zij uitverkoren was om Christus te dragen, Jodocus Vyd en zijn echtgenote Elisabeth Borluut, nogmaals Johannes de Doper, Johannes de Evangelist.
Aan de voorkant bevinden we ons, onderaan, op aarde. Daar worden we geconfronteerd met optochten van heiligen, pelgrims, kluizenaars, soldaten van Christus, edelen en rechtvaardige rechters. Met z’n allen waren ze op weg naar een weelderige weide, met bloemen bezaaid, weergegeven op het middenpaneel. Hier was het Lam Gods net neergedaald, het symbool van Christus die zijn leven offerde om de mensheid van alle zonden te verlossen.
‘Het lam bloedt uit de hals,’ zegt Lena, terwijl ze gedachteloos met een vinger langs haar hals streek, als om de diepere betekenis van dit beeld aanschouwelijk voor te stellen. ‘Het koninklijk bloed – le sang royal – vloeit in een wijnkelk, zie je?’
‘De Graal…’
‘Het bloedende lam bevindt zich vlak bij de Bron des Levens, op de voorgrond van het middenpaneel. Zowel het Lam Gods als de Bron des Levens worden aanbeden door profeten, apostelen, kerkvaders, maagden-martelaressen en martelaren. En op de achtergrond gloort glorieus… wat anders dan het Nieuwe Jeruzalem, Maarten?’
Blijkbaar hadden Jan en Hubert Van Eyck nogal wat inspiratie geput uit de Openbaringen van Johannes, door God gegeven ‘om Zijn dienstknechten te tonen de dingen, die haast geschieden moeten’ en waarin Johannes vertelde wat Jezus hem zoal over de toekomst had meegedeeld. Dit laatste bijbelboek, in het Grieks Apocalyps genoemd – wat letterlijk ‘ontsluiering’ betekent –  bestaat na de aanhef uit zeven brieven aan christelijke gemeenten en een aantal visioenen. Het onderste gedeelte van het geopende altaarstuk is onder meer gebaseerd op een tekst uit de Openbaringen van Johannes: ‘Hierna aanschouwde ik, zie, een grote menigte, die geen mens kan tellen, uit alle naties en stammen, volkeren en talen, gekleed in witte klederen en met palmen in de hand, staande voor de troon en voor het Lam.’
Elders in deze Openbaringen staat te lezen: ‘En ik zag een nieuwe Hemel en een nieuwe Aarde: want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbij gegaan; en er was geen zee meer. En ik, Johannes, zag de Heilige Stad, het Nieuwe Jeruzalem, omlaag komen van God uit de Hemel, toebereid als een bruid opgesierd voor haar echtgenoot. En ik hoorde een machtige stem uit de Hemel die zei: “Ziet, het tabernakel van God is bij de mensen, en Hij zal onder hen wonen,  en zij zullen zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn, en hun God zijn. En God zal alle tranen van hun ogen wissen; en er zal geen dood meer zijn, evenmin lijden, noch wenen, er zal ook geen pijn meer zijn: want de vroegere dingen zijn voorbij gegaan.” – En Hij die op de troon zat, zei: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw.” – En Hij zei tegen mij: “Schrijf, want deze woorden zijn waar en getrouw.” En Hij zei tegen mij:  “Het is volbracht. Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde. Ik zal hem die dorstig is vrijelijk van de bron van het water van leven geven. Hij die overwint zal alle dingen erven; en ik zal zijn God zijn, en hij zal mijn zoon zijn.”’
‘De bron van het levenswater…’ mompelt Lena. ‘Denk je nog eens aan de Baphomet, Maarten? Die ook “bron van alle wijsheid” kan betekenen?’
Op het centrale paneel, de Aanbidding van het Lam, toont Lena hem een bronzen fontein met het gouden beeld van een engel. Het opschrift op de achthoekige stenen ommuring identificeert de fontein als de Bron van het Leven: ‘hic est fons aqu(a)e vit(a) procedens de sede dei (et) agni’.  Dat betekent zoveel als: ‘Dit is de bron van het levenswater, uitgaand van de troon van God en van het Lam’.
‘We gebruiken het woord “aquavit” of “eau de vie” nu nog om spiritualiën aan te duiden. Levenswater… of het levenselixir? Het water dat uit de bron komt, vormt overigens een stroom waarvan de bedding bedekt is met bloedrode robijnen, parels en diamanten.’ 
Naast chronogrammen, rebussen, mystieke formules, opdrachten en handtekeningen met een dubbele betekenis, werden in de kunstwerken van Jan Van Eyck totaal onverklaarbare woorden teruggevonden worden, zoals ‘honi’ op de rand van de levensbron, of dubbelzinnige termen als het vaak voorkomende ‘agla’.
‘Een acrostichon van het Hebreeuwse Atha Gilbor Leolam Adonay...’
‘En wat betekent dat?’
‘Heer, gij zijt almachtig in eeuwigheid. Het is een kabbalistische formule om demonen af te schrikken.’
Op het paneel de Ridders van Christus (Milites Christi), dat zich bevindt tussen de kopie van de Rechtvaardige Rechers en het centrale paneel, voeren drie ruiters in krijgsuitrusting – ridders van Barbefosse, officieuze Tempeliers – een coalitie van makkelijk te herkennen Europese vorsten aan. De leider van de ruiters draagt een zilveren schild met daarop een kruis van bloed. Als men dit kruis aandachtig bekijkt, beginnen zich langzaam maar zeker groepen letters los te maken: ‘d(ominu)s fortis adonay sabaot v.em (manu)el i.h.s. xe. agla.’
‘Een nauwelijks verstaanbaar mengsel van Latijn, Hebreeuws, Grieks en Koptisch… en ook al een magische formule,’ zegt Lena. ‘Men bracht ze op discrete wijze op de wapens aan om de trefkracht ervan te vergroten. De formule zou door de hand van God zelf geschreven zijn op een perkament dat werd aangetroffen in de zijwonde van Jezus, toen men hem van het kruis haalde. Ze werd gebruikt door de katharen, de ketters tegen wie de Kerk een paar eeuwen voordien ter kruisvaart was getogen en voor wie ze speciaal de Heilige Inquisitie had uitgevonden. De katharen werden net als de Tempeliers wel eens als de hoeders van de Graal bestempeld, waarbij hun Zuidfranse vesting Montségur dan fungeerde als de Graalburcht. Merkwaardig is dat de Tempeliers tijdens de kruistocht tegen de katharen ostentatief afzijdig bleven, ondanks een berisping door paus Innocentius III. Meer nog: zij zouden kathaarse vluchtelingen verdedigd hebben en opgenomen in eigen rangen.’
‘Waarom bracht Van Eyck dat soort ketterse formules aan op het Lam Gods? Ik kan me voorstellen dat het niet zonder gevaar moet geweest zijn…’
‘Aha!’ roept Lena uit. ‘Dat is dé grote vraag, Maarten! Was het zijn bedoeling de aandacht van ingewijden te vestigen op de esoterische symboliek en de occulte boodschap die hij in zijn werk had verstopt? Moet het hele Lam Gods opgevat worden als een rebus, waarin de geheimen van de Tempel door een ingewijde aan de aspirant-ingewijde worden geopenbaard? Het veelluik kan probleemloos geïnterpreteerd worden als een allegorie van de heroprichting van de Tempelorde. Toen Jan Van Eyck het schilderde, was het al meer dan een eeuw geleden dat de Tempeliers waren aangehouden, beschuldigd van occulte praktijken, gemarteld en op de brandstapel gezet. Maar ooggetuigen zagen hun banier nog wapperen op de vlakte van de Tannenberg, waar ze zij aan zij met de Teutoonse ridders streden tegen de Polen. En dan waren er nog de ridders van Sint Antonius van Barbefosse, die zich opwierpen als dé erfgenamen van de Tempel. Was de mysterieuze schat van de Tempeliers niets anders dan een schuilnaam voor de Steen der Wijzen, de Graal, de Baphomet? Waren de Tempeliers alchemisten avant la lettre, Maarten?’

Tot zijn dossier voor Paul Daniels behoort een summiere samenvatting van de turbulente geschiedenis van het Lam Gods. Zo weet hij nu dat de Brugse kunstschilder Michel Coxie in 1557 een kopie van het retabel vervaardigde, waarin alleen Adam en Eva ontbraken. Deze kopie zou bijna vierhonderd jaar later gebruikt worden om de spoorloze originele Rechters te kopiëren. In dezelfde periode werd het veelluik verborgen in de toren van de kathedraal. Sinds de onthulling werd het bewaard in de Vydkapel, maar men was bang dat de beeldenstormers het kunstwerk zouden beschadigen. Toen het gevaar geweken was, bracht men het Lam Gods onder in het stadhuis, waar het bijna aan koningin Elisabeth van Engeland werd verkocht. Pas in 1584 keerden de twaalf eiken panelen, waarvan de acht opvouwbare aan beide zijden beschilderd waren, naar de kathedraal terug. Drie jaar later plaatste men ze opnieuw in de Vydkapel. In 1781 maakte Jozef II een geschokte opmerking over de naaktheid van Adam en Eva, zodat de twee panelen in kwestie uit de kerk werden verwijderd en als in rook oplosten. Zij zouden pas tachtig jaar later opduiken en voorlopig in een Brussels museum geplaatst worden. In 1794 ontvoerden de Franse republikeinen de vier middenpanelen naar Parijs, om ze daar samen met andere gestolen kunstwerken tentoon te stellen in het Musée Central d’Art. De zes zijpanelen – Adam en Eva ontbraken nog – bleven op een geheime plek in het stadhuis van Gent verborgen.
De republikeinen hadden trouwens een boontje voor de Tempeliers. Toen de revolutionaire regering van Parijs moest beslissen in welke gevangenis Lodewijk XVI zou worden ondergebracht, koos men voor de massieve sombere toren die het enige, vervallen restant was van de Parijse Tempel. Daar zou de laatste nazaat van Filips de Schone gevangen gehouden en uiteindelijk naar de valbijl geleid worden. Toen zijn hoofd in een mand bij de guillotine rolde, zou er een onbekende op het schavot gesprongen zijn, die de massa met het bloed van de koning besprenkelde en schreeuwde: ‘Jacques de Molay! Gij zijt gewroken!’ Men beweerde ook dat de revolutionaire jakobijnen hun naam niet ontleenden aan het voormalige klooster waar ze vergaderden, maar aan de doopnaam van Jacques de Molay. Eén van hen zou iedere keer wanneer de bloedige bijl viel, de namen van vroegere slachtoffers van kerk en monarchie aangeroepen hebben: ‘Voor de katharen… Voor Jacques de Molay…’ Later trachtte Napoleon  – tevergeefs – de Tempelorde opnieuw in het leven te roepen. Hij had dezelfde droom als Karel de Grote vóór en Adolf Hitler na hem: de grenzen van het Westen te doen samenvallen met die van het Romeinse keizerrijk. Een streven dat ook de Tempeliers allesbehalve vreemd was.
In 1816 gebeurde er iets onbegrijpelijks met het veelluik, dat toen reeds ‘het mooiste schilderij te wereld’ werd genoemd, of ‘het meest mystieke schilderwerk aller tijden’. Napoleon was naar Waterloo geweest en Willem I, die nu over de Verenigde Nederlanden regeerde, gaf een Brugs schilder de opdracht in Parijs de gestolen luiken op te sporen. Op die manier kon het middengedeelte al gauw opnieuw in de kathedraal ondergebracht worden. Voor de kerkfabriek was dit de gelegenheid bij uitstek om de in 1794 verborgen zijpanelen uit hun schuilplaats te halen en de polyptiek in al zijn glorie in de Vydkapel te laten prijken. Maar in plaats daarvan werden de reeds meer dan twintig jaar aan het oog onttrokken zijpanelen door de vicaris-generaal, de deken van Sint Baafs en het voltallige kerkbestuur prompt voor een habbekras verkocht.
‘Daar hadden ze natuurlijk een goeie reden voor,’ zegt Lena.
‘De brave kerkbestuurders waren er  achter gekomen dat dit “meest mystieke aller schilderijen” een occulte, ketterse boodschap in zich droeg?’
Ze grijnst ondeugend.
Toen het nieuws van de verkoop uitlekte, hechtte niemand er aanvankelijk geloof aan. Maar bij een Brussels antiquair werd al gauw een overtuigend bewijs gevonden in de vorm van een kwijtbrief: ‘Ontvangen van mijnheer L.J. Nieuwenhuyse drij duyzend gulden courant, ter voldoening van zes stuks deur schilderijen aen hem afgeleverd. Gent 19 december 1816.’ Het briefje was ondertekend door de eerwaarde heer Devolder, deken van Sint Baafs. Toen de vicaris-generaal en de deken door de stad Gent voor de rechtbank werden gedaagd, weigerden beide geestelijken iedere andere rechter dan hun bisschop te erkennen. Die vertoefde tijdens hun transactie, zeer diplomatisch, in het buitenland.
Antiquair Nieuwenhuyse verkocht de panelen, die hem drieduizend gulden hadden gekost, in Keulen aan een Engelse verzamelaar voor de ronde som van honderdduizend gulden. Nadien kwamen ze terecht in de privécollectie van Frederik Willem II, koning van Pruisen, die ze verwierf voor meer dan tweehonderdduizend gulden. Na de dood van Frederik Willem werden ze aan het Kaiser Friedrich Museum van Berlijn ‘geschonken’ voor een slordige vierhonderdduizend gulden…
Maarten heeft deze passage in de geschiedenis van het Lam Gods compleet onbegrijpelijk gevonden, en dat ook zo neergeschreven in zijn dossier voor Paul Daniels. Maar als Lena gelijk heeft, wordt het natuurlijk in één klap volstrekt begrijpelijk



WWW.SQUIDOO.COM/PATRICK-BERNAUW-ONLINE

Populaire posts