24 - In Rennes-le-Château, met Baigent, Leigh en Lincoln... En met Dan Brown natuurlijk!
24.
Lena en Maarten stappen samen onder de warme waterstraal. Hij probeert haar haren af te schermen voor het water.
‘Jij bent echt wel een schatje, wist je dat?’
‘Ja,’ antwoordt Maarten bescheiden.
Ooit, lang geleden, heeft zijn ex hem immers net dezelfde woorden toegefluisterd, uitgesproken op net dezelfde vertederde toon.
Lena knijpt quasi-bestraffend in z’n wang. ‘Steek ik de straat over,’ glimlacht ze, ‘dan zeg jij al “Pas op!” – want stel dat ik die wagen niet gezien heb…’
Ze kust hem, gulzig en passioneel, één en al overgave. En meer happend en bijtend dan strelend, eigenlijk.
Het gevoel van haar natte naakte lichaam tegen het zijne zet hem onder stroom. Hij laat zijn vingers afdalen, van haar borsten over haar buik. Ze worden allebei uit hun evenwicht gebracht; zij valt half tegen hem aan, hij zoekt steun tegen de muur.
Ze klimmen de douche uit. ‘Pas op,’ zegt hij. ‘Het is glad.’
‘Weet ik toch,’ grinnikt ze… en glijdt bijna uit.
Maarten wikkelt haar zorgzaam in een badhanddoek, ze tikt even tegen z’n erectie en vraagt of ze niet beter eerst weer naar bed kunnen gaan. Het ontbijt loopt niet weg.
‘En ik moet je hébben, Maarten,’ fluistert ze, terwijl ze aan z’n oorlelletje begint te knabbelen. ‘Ik móét je hebben. Nù.’
Ook deze scène mag niet ontbreken in het scenario voor de film dat hij nooit zal schrijven.
Na het ontbijt vraagt ze hem het dictafoontje aan te zetten. ‘Hier heb ik nooit met Mennaert over gesproken. Je zult er dus ook geen spoor van terugvinden in zijn verzamelde samenvattende verslagen.’
Met zachte stem begint ze te vertellen over een klein Frans dorpje in de nabijheid van Carcassone. Het heet Rennes-le-Château en het bevindt zich op slechts een halve dagreis te paard van de legendarische katharenburcht van Montségur.
‘Oei,’ denkt hij. ‘Dat komt wel heel dicht in de buurt van The Holy Blood and the Holy Grail en Dan Browns Da Vinci Code.’ – Maar zij hebben het nauwelijks over het Heilig Bloed van Brugge en al helemaal niet over het Lam Gods.
Maarten kan het verhaal zo stilaan dromen, want sinds Lena bij hem is ingetrokken en voluit aan het praten is gegaan, heeft hij zijn klassieken meer dan eens stiekem geraadpleegd om één of ander te checken en zijn geheugen op te frissen. In hoever heeft zij haar informatie ‘uit de boekskes’?
Op de eerste juni van het jaar 1885 kreeg Rennes-le-Château dus een nieuwe parochiepriester. Het was de vijfendertigjarige Bérenger Saunière: een knappe, robuuste en energieke verschijning, die bovendien over een goed stel hersenen beschikte. Om een of andere reden scheen hij de toorn van zijn superieuren opgewekt te hebben, zodat hij in dit godvergeten gat werd gedumpt. Saunière liet het niet aan zijn hart komen; dit was zijn geboortestreek, ook hier kon hij een gelukkig man worden. Hij beschikte over het bescheiden inkomen van de modale negentiende eeuwse Franse parochiepriester, deed wat aan jacht en visvangst, perfectioneerde zijn Latijn, leerde Grieks, startte een studie van het Hebreeuws en engageerde een achttienjarig boerinnetje – Marie Denarnaud – als zijn meid. Ze zou ook zijn levensgezellin worden.
Gestimuleerd door een bevriende priester uit een naburig dorpje, wierp Saunière zich op een historische studie van zijn geboortestreek. De ruïne van de middeleeuwse burcht die eens toebehoorde aan de Tempeliers en een andere puinhoop – ooit nog het eigendom van Tempelgrootmeester Bertrand de Blanchefort – wekten zijn speciale interesse.
‘Op een goeie dag vatte Saunière het plan op het dorpskerkje te restaureren. Het was gewijd aan Magdalena en…’
‘Hé!’ lacht Maarten, alsof er hem iets te binnen schiet dat er niet echt toe doet. ‘Magdalena… Da’s dan een naamgenote van jou?’
‘Nee,’ antwoordt Lena, en ze schenkt hem een onderzoekende, lichtjes argwanende blik. ‘Hoezo?’
‘Welleuh… Lena, Magdalena… Het ligt toch voor de hand dat jouw naam een afkorting is van…?’
‘Helena,’ onderbreekt Lena hem koel. ‘Lena staat voor Hélena.’
Het is – alweer – een gokje van hem geweest en het heeft – alweer – gewerkt. Ik verkeer waarlijk in een uitstekende vorm, denkt Maarten.
Hoe lang wil ze hem eigenlijk nog een rad voor de ogen draaien? Denkt ze dan echt dat hij zo stom is? vraagt hij zich af. Zo naïef? Hij is één van de zoveel biljoen lezers van Dan Brown’s Da Vinci Code. Meer zelfs: hij heeft destijds, in 1982 al, het populair-historisch werk gelezen van Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln, dat toen één van de meest controversiële boeken van de eeuw werd genoemd. Het is, heeft ook Maarten vastgesteld, uit The Holy Blood & The Holy Grail dat Brown nogal wat van zijn mosterd heeft gehaald. Van Dan Brown’s ongeëvenaarde bestseller is hij overigens niet echt wild – de stijl is volgens hem die van een avontuurlijk jongensboek uit de jaren vijftig en heeft zijn leesplezier danig vergald. Maar het is voor hem ondertussen wel duidelijk dat ze met z’n allen uit hetzelfde vaatje tappen: Michael Baigent, Richard Leigh, Henry Lincoln, Dan Brown… en Lena Christiaenssens.
Magdalena Christiaenssens.
‘Pseudologia phantastica,’ luidde de diagnose van Mennaert. Het is in de ogen van Maarten een kwal van een vent, maar dit betekent niet noodzakelijk dat Mennaert ongelijk heeft.
‘Het dorpskerkje van Rennes-le-Château verkeerde in een ver gevorderde staat van ontbinding,’ gaat Lena verder alsof Maarten haar nooit heeft onderbroken. ‘En in 1891…’ Ze spreekt het jaartal heel nadrukkelijk uit en ze kijkt hem nu ook zo aan… als om te achterhalen of hij nog bij de les is.
‘Het jaar waarin Là-bas verscheen,’ knikt hij.
‘In 1891 dus verwijderde hij de altaarsteen die rustte op twee oude Visigotische zuilen, de restanten van een bouwwerk uit de zesde eeuw waarop de kerk aan het eind van de elfde eeuw was opgetrokken.’
Eén van de zuilen bleek hol te zijn. In de holle ruimte ontdekte Saunière vier perkamenten, gevat in verzegelde houten foedralen. Twee ervan bevatten stambomen; de eerste ging terug tot 1244, de tweede tot 1644. De overige documenten leken van de hand van een laat achttiende eeuwse voorganger van Saunière, Antoine Bigou. Oppervlakkig bekeken, kon men de teksten beschouwen als vrome fragmenten uit het Nieuwe Testament, gesteld in het Latijn. Maar hier en daar waren er woorden aan elkaar blijven kleven, liepen er lijnen door hele zinnen, werden er overbodige letters toegevoegd of boven de rest van de letters geplaatst.
‘Saunière is er vermoedelijk niet in geslaagd de code te breken waarin de boodschap gesteld was. Niettemin realiseerde hij zich op iets belangrijks gestoten te zijn. Hij trok met zijn ontdekking naar de bisschop van Carcassone, die hem op staande voet doorstuurde naar Parijs. Daar maakte hij kennis met de linguïst en cryptografisch expert Emile Hoffet, die zich ondanks zijn priesterroeping ten zeerste interesseerde voor allerlei esoterische onderwerpen en contacten onderhield met diverse secten en geheime genootschappen. Hoffet introduceerde de plattelandspriester in kringen die gefrequenteerd werden door letterkundigen als Mallarmé en Maeterlinck, de componist Debussy, Emma Calvé… Emma was een geval apart… Ze moet zo een beetje de Maria Callas van haar tijd geweest zijn, en ze was de hogepriesteres van een esoterische secte en de maîtresse van verscheidene invloedrijke occultisten. Al gauw deden er ook geruchten de ronde over een amoureuze affaire tussen Saunière en Calvé.’
Lena pauzeert even en voegt er dan theatraal en met veel gevoel voor timing aan toe: ‘Net als Berthe Courrière werd Emma geobsedeerd door de eenvoudige parochiepriester.’
‘Je bedoelt dat Berthe daar ook van de partij was, in Parijs?’
‘Jazeker. Zij deelde met Emma Calvé haar passie voor priesters en als opa Jacob goed was ingelicht – en voor zover ik weet, was hij àltijd goed ingelicht – heeft Berthe daar in Parijs het pleit gewonnen. Volgens opa Jacob zou Saunière door Emile Hoffet trouwens ook voorgesteld zijn aan Huysmans en Van Haecke, die daar eveneens rondhingen. Gedurende hun verblijf in Parijs brachten de parochiepriester van Rennes-le-Château en de kapelaan van de Heilig Bloedkapel in Brugge heel wat tijd in het Louvre door, waar Saunière zich op aanraden van Van Haecke reproducties van drie schilderijen aanschafte: eentje van een anonieme meester, eentje van David Teniers en eentje van Nicolas Poussin. Zowel de namen van Teniers als Poussin komen voor in de transcripties van de code op de perkamenten die Saunière in zijn kerkje had gevonden. Teniers was overigens een groot bewonderaar van Leonardo’s Laatste Avondmaal.’
Na zijn verblijf in Parijs ging Saunière verder met de restauratie van zijn kerkje en deed daarbij nog een paar ontdekkingen van minder belang. Samen met zijn meid maakte hij lange wandelingen en verzamelde hij stenen en waardeloze postzegels. Hij startte een enorme internationale correspondentie en opende dubieuze rekeningen bij verschillende banken.
‘In 1896 begint hij hopen geld te spenderen en lijkt hij plotseling in een onverklaarbare weelde te baden. Saunière doet goede werken, laat een toren en een buitenhuis bouwen – de Villa Bethania, die hij zelf nooit zal betrekken – en zijn kerkje wordt niet alleen gerestaureerd, maar ook van een bizarre Kruisweg voorzien. Hij laat een Latijnse inscriptie boven de ingang aanbrengen: Terribilis est locus iste. Wat zoveel betekent als…’
‘Deze plek is verschrikkelijk,’ vertaalt Maarten.
Zijn spontane tussenkomst komt hem op een nieuwe onderzoekende blik te staan, maar Lena gaat er niet verder op in. ‘Daarachter verrees een standbeeld van de demon Asmodeus,’ zegt ze, ‘en dat is de bewaker van geheimen en van verborgen schatten. Asmodeus schijnt ook de bouwer van Salomons Tempel geweest te zijn.’
‘Het lijkt er dus op dat Saunière de toevallige bezoeker van zijn kerkje iets duidelijk wilde maken?’
‘Dat mag je wel zeggen. Saunière begon daar ineens ook heel wat bezoekers over de vloer te krijgen. Soms waren er heel hoge gasten bij, zoals aartshertog Johann von Habsburg, de neef van de Oostenrijkse keizer. Toen een nieuwe bisschop de parochiepriester een verklaring vroeg voor zijn vreemde gewoonten en de oorsprong van zijn plotselinge rijkdom, negeerde Saunière het verzoek. Het is nog altijd een raadsel of het fortuin dat de abbé te beurt viel afkomstig was van de aartsbisschop, van het weinig inschikkelijke Vaticaan dat uiteindelijk toch zou gezwicht zijn voor zijn chantage, of van nog een andere instantie.’
Saunière overleed op 17 januari 1917 aan een hartaanval. Hoewel zijn parochianen verklaarden dat hij vijf dagen voordien nog in blakende gezondheid verkeerde, bestelde Marie Denarnaud op 12 januari toch al een lijkkist voor hem. De priester die bij het doodsbed van Saunière werd geroepen, weigerde hem de absolutie toe te kennen. Zijn lijk werd rechtop gezet in een stoel op het terras van de Tour Magdala, de toren die hij had laten bouwen.
‘Saunière stierf zonder een rooie duit op zak,’ besluit Maarten het relaas van Lena. ‘Blijkbaar had hij al zijn centen doorgesluisd naar Marie Denarnaud. Zij bewoonde de Villa Bethania tot na de Tweede Wereldoorlog en verkocht het buitenhuis toen. Ze overleed in 1953, als ik me niet vergis. Ook in januari en ook aan een hartaanval.’
Lena kijkt hem verbijsterd aan. Haar ogen zijn groot geworden, het bloed lijkt uit haar gezicht weggetrokken en haar mond is open gevallen. ‘Hoe weet jij dat?’ stamelt ze ten slotte.
Maarten staat op, loopt naar zijn bibliotheek en haalt The Holy Blood & The Holy Grail uit het rek. ‘Pastoor Saunière verloor zijn geloof door de vondst die hij in zijn kerk deed. En die vondst bestond uit de documenten met – volgens Baigent, Leigh en Lincoln althans – de stamboom van Jezus Christus. Zowel de Tempeliers als de katharen die niet geloofden dat Christus aan het kruis was gestorven, waren actief in de buurt van Rennes-le-Château. Zowel de Tempeliers als de katharen zouden de Graal hebben bezeten.’
‘En dat zeg je nù pas!?’ barst Lena uit. ‘Waarom laat je mij dit allemaal vertellen als je het al wéét!?’
Maarten haalt de schouders op. ‘Laten we zeggen dat ik je graag bezig hoor, Lena.’
‘Je gelooft me niet, hé?’
‘Waarom zou ik je niet geloven?’
‘Je vertrouwt me niet, Maarten!’
‘Vertrouw jij mij dan, Lena? Vertrouw jij mij dan voldoende om me de waarheid en niets anders dan de waarheid te vertellen? Ik krijg zo stilaan genoeg van je geheimdoenerij en néé, niet van je leugens, maar van de dingen die je voor me verzwijgt! En probeer me nu asjeblief niet wéér wijs te maken dat Lena is afgeleid van Helena! Wat heeft het nog voor zin als je al zo ver gekomen bent? Je hebt al a gezegd, Lena!... Je hebt het uitgeschreeuwd!... Aààh!... En nu wordt het de hoogste tijd om ook b te zeggen, denk je niet?’
Ze krimpt in elkaar. ‘Sorry,’ fluistert ze. ‘Het spijt me. Ik dacht… Je zou me verslijten voor… voor een gek… Je zou mijn verhaal met dat vooroordeel beluisteren en dan… Dan zou ik verloren zijn.’
Maarten neemt haar in zijn armen – ze beeft op haar benen – en veegt de tranen uit haar donkere ogen. Hij streelt haar weerbarstige zwarte krullen, strijkt met een vinger voorzichtig over haar schattig en licht gebogen joodse neusje.
‘Het is niets,’ mompelt hij. ‘Het is niets…’
In het evangelie volgens Baigent, Leigh & Lincoln was Jezus Christus een rechtstreekse afstammeling van de joodse koningen Salomon en David. De Messias moest niet in de eerste plaats beschouwd worden als een symbolische, vergeestelijkte koning der joden, maar als de echte en legitieme monarch. Hij huwde met Maria Magdalena en kreeg kindjes. Sommigen hielden zelfs vol dat de gebeurtenissen op Golgotha alleen maar een mise-en-scène waren geweest; in werkelijkheid was hij niet aan het kruis gestorven. Vandaar dat diverse vroegchristelijke secten de kruisdood verwierpen. Zij vonden gehoor bij de katharen, die hun naam zouden lenen aan al wat ketters was, en bij de orde der Tempeliers.
Na het drama van Golgotha vluchtte Maria Magdalena – en volgens sommigen ook Jezus Christus – met de kinderen naar het Franse zuiden. Daar werden de kinderen uitgehuwelijkt aan Visigotische prinsen. Hun nakomelingen zorgden voor een bloedverwantschap met de Merovingen, die in 751 aan de kant werden gezet door de Karolingen. In het geheim zette de Merovingische dynastie zich evenwel verder, om te versmelten met het huis van Lotharingen. Godfried van Bouillon, heer van Lotharingen en bezieler van de kruistochten, was een telg van de Merovingische dynastie en dus volgens deze these een afstammeling van Jezus Christus zelf. Toen hij naar het Heilig Land vertrok, ging hij daar zijn rechtmatig koninkrijk opeisen. Over het explosieve geheim van zijn afkomst werd gewaakt door de Tempeliers. In de Tempel van Salomon zouden documenten gevonden zijn met de stamboom van Jezus Christus, wiens nazaten opgingen in de in mysterieuze nevels gehulde ‘bloedlijn’ van de Merovingen en het huis van Lotharingen. In de middeleeuwse Graalverhalen lag de sleutel tot het geheim verborgen. Met de Graal werd gezinspeeld op de ‘bloedlijn’, op de bloedverwantschap, op het Heilig Bloed van Christus – le Sang Royal, San Gréal, Saint Graal.
‘Baigent, Leigh en Lincoln hebben het geheim ontdekt,’ zucht Lena, ‘maar daarna het verkeerde spoor gevolgd. Ze hebben de historische Graal in het zuiden van Frankrijk gesitueerd, in de fictieve Graalburcht van Wolfram von Eschenbach, waarvan velen dachten dat het Montségur moest zijn, de burcht van de katharen. Maar op die ene middeleeuwse verwijzing naar de mysterieuze dichter Kyot de Provençaal na, is het verband tussen de Graal en “le Midi” iets van de negentiende eeuw. Frankrijk bezit helemaal geen historische Graal, Maarten. Engeland bezit geen historische Graal. Oké, de middeleeuwse Graalverhalen schijnen van Angelsaksische bodem afkomstig te zijn. Het waren toch de Ronde Tafelridders van koning Arthur die op zoek gingen naar de Graal? Maar de Engelse Graal is in de eerste plaats een product van legenden en literatuur en die hoeven zich niet noodzakelijk in te laten met geschiedenis. Er is maar één land, één streek, zelfs één enkele stad die geassocieerd kan worden met wat we “een historische Graal” kunnen noemen.’
‘En die stad is Brugge?’
‘Alle wegen leiden naar Brugge, zo is dat. Ludwig Klein heeft net als Baigent, Leigh en Lincoln het geheim ontdekt, maar daarna heeft hij het goede spoor gevolgd. Wist je dat Boullan ooit een “missionaire de la Congrégation du Precieux Sang” is geweest? Louis Van Haecke, kapelaan van de Heilig Bloedkapel, was er zich maar al te goed van bewust dat het Heilig Bloed dat in Brugge werd bewaard symbool stond voor de “bloedlijn” van Christus. Wat heeft hij Berthe laten zien? Een ander – gruwelijk – symbool van het geheim? Het Dode Hoofd? De Baphomet? We zullen het nooit weten. Maar wat we wél weten, is dat de Tempeliers van het eerste uur een mystiek centrum wilden creëren, een nieuw Jeruzalem, de hoofdstad van een Verenigd Europa… En wie kon daar beter op de troon gezet worden dan een rechtstreekse afstammeling van Jezus Christus, een priester-koning die alle volkeren achter zich zou verenigen?’
Maarten wordt er even stil van.
‘En jij, Magdalena…?’ vraagt hij. ‘Waar moet ik jou plaatsen in dit verhaal?’
‘Het zit ‘m niet zozeer in de vraag of iets al dan niet wààr is,’ fluistert ze hees. ‘Het gaat hem erom wat bepaalde mensen op een zeker ogenblik geloven dat waar is. Of wat ze de wereld willen laten geloven… Het geloof in een heilige zaak of in een persoon, Maarten, is een veel krachtiger wapen dan de atoombom, om maar iets te zeggen. Mensen zijn bereid zichzelf op te blazen en duizenden anderen in hun dood mee te slepen, omdat ze heilig geloven in iets of iemand en fundamenteel overtuigd zijn van hun gelijk. Wat ik wil zeggen, is… Het doet er niet toe wat ik zelf geloof… Wat de familie gelooft, die mij deze naam heeft gegeven, dàt is het enige wat van belang is… Ben je bereid dat van mij aan te nemen, Maarten?’