29 - Over het Thule Gesellschaft, de echte Indiana Jones (Otto Rahn) en de Wewelsburg van de SS
29.
Toen de Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog de stad Gent bezetten, was Kreisoffizier Ludwig Klein er als de kippen bij om te informeren naar de panelen van het Lam Gods die nog niet in hun bezit waren. In zijn speurtocht naar de Graal had Kreisoffizier Klein het spoor van het Lam Gods blijkbaar ook nog niet opgegeven.
Wat Klein niet wist, was dat de panelen op initiatief van kanunnik Gabriel Van den Gheyn ingepakt en wel op een stootkar waren geladen en in twee particuliere woningen waren opgeborgen. Klein kreeg een brief van de minister van Kunsten & Wetenschappen te lezen, waarin verklaard werd dat de panelen zich in Engeland bevonden. ‘Ik geloof er geen woord van,’ rapporteerde hij. ‘Maar ik kan niets bewijzen.’
De naam van kanunnik Van den Gheyn dook vaak op in mijn dossier over de verdwenen Rechters.Door velen werd hij beschouwd als ‘de man die er meer van wist’. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verstopte Van den Gheyn de Rechters samen met de drie gebroeders Coppejans: Frans, kunstschilder Henri en smid-slotenmaker Charles. De mannen hadden hem korte tijd voordien geholpen bij het organiseren van een processie in Lede; ze hielpen hem nu het Lam Gods te verstoppen voor de Duitse bezetter.
Van den Gheyn en de gebroeders Coppejans verborgen de panelen voor een deel in het huis van beeldhouwer Jozef Cornelis, aan de Schouwvegerstraat. Andere stukken kwamen terecht in het achterhuis van Ivo De Vreese aan de Lange Steenstraat, op de grens van het beruchte Patershol, waar zich ooit het Tempelhof en de Tempelkerk van Gent bevonden. Daar was het ook dat begin 1918 door de Duitse Kommandantur een woning werd opgeëist om een legerafdeling in onder te brengen. Nu hadden de Duitsers de kwalijke gewoonte in opgeëiste woningen gaten in de muren te maken, waardoor ze zich van het ene naar het andere huis konden begeven zonder zich op straat te hoeven vertonen. Frans Coppejans ging dan ook op zoek naar een andere schuilplaats, die gevonden werd in het nabijgelegen augustijnerklooster, achter een biechtstoel.
Na de Eerste Wereldoorlog keerden niet alleen de verborgen panelen terug naar de Sint Baafs, maar ook de ontbrekende zijpanelen die nog in Berlijn waren en waaronder zich de Rechters en Sint Jan bevonden. Dat was een gevolg van het Verdrag van Versailles, waardoor de Duitsers werden verplicht de vernielde Belgische kunstschatten te vergoeden. In het kader van de teruggave rees in België een scherpe discussie over het eigendomsrecht van de diverse onderdelen van het retabel. In 1921 werd uiteindelijk een koninklijk besluit uitgevaardigd, waarin de kerkfabriek van Sint Baafs als ‘bewaarder’ werd aangesteld. De door Duitsland aan België geleverde zijpanelen werden door de staat aan de kerkfabriek van Sint Baafs geschonken, maar ‘met een uitdrukkelijk voorbehoud inzake alle wederzijdse eigendomsrechten’.
Nadat het beroemde veelluik zo lang onvolledig was gebleven, besloot men Adam en Eva ook maar weer op transport te zetten naar Gent. Zij waren in Brussel verzeild geraakt na een geschokte opmerking van Jozef II over hun naaktheid. ‘Zo kon het Lam Gods dan opnieuw in zijn volle glorie prijken in de kathedraal,’ besloot ik het inleidende hoofdstuk van mijn dossier over de verdwenen Rechters. ‘Maar die volle glorie zou wel van heel korte duur zijn…’
In 1919 overleed Guido von List, maar zijn ideeën stierven allerminst met hem. Een van zijn leerlingen was Adolphe Lanz von Liebenfels, die in 1899 zijn kap over de haag van een cisterciënzer klooster gooide, nabij de Oostenrijks-Hongaarse grens. In 1907 had Lanz von Liebenfels een nieuwe Tempelorde opgericht, waartoe ook Guido von List en Ludwig Klein toetraden. In Wenen stichtte hij nu een Guido von List Gesellschaft en gaf hij een tijdschrift uit, Ostara. Zo heette ook de Germaanse godin van de lente. Ostara publiceerde de meest radicale rassentheorieën die ooit werden neergepend en werd ook vandaag de dag nog verspreid en veel gelezen in extreem-rechtse kringen, steekt Maarten tot zijn stomme verbazing op uit zijn research op het wereldwijde web. Onwillekeurig denkt hij ook aan de gemillimeterde blonde koppen van de twee anabole steroïde Terminators. Hij kan zich niet meer herinneren of ze ook staalblauwe ogen hadden, zoals het volbloed Ariërs betaamde.
Met de steun van rijke industriëlen kocht Lanz von Liebenfels het kasteel Werfenstein in het zuiden van Oostenrijk, waar hij talloze lezingen gaf – onder meer over de ideeën van Guido von List – en inwijdingsceremonieën hield. Aan de ingang van de burcht hing een vlag met een swastika, die hij het symbool noemde van de nieuwe Tempelorde. De theorieën van von Liebenfels en von List waren bijzonder populair in de eerste helft van de twintigste eeuw. In 1932 voorspelde Lanz von Liebenfels dat zijn leerling Adolf Hitler in de grote opdracht zou slagen, die von List als eerste had geformuleerd. Hitler zou reeds als jongeman in contact gekomen zijn met Lanz von Liebenfels, toen hij zijn collectie jaargangen van het tijdschrift Ostara wilde vervolledigen.
In 1918 werd het Thule Gesellschaft opgericht door Rudolf von Sebottendorf, in het hotel De Vier Seizoenen te München. Dit genootschap was een tak van de Beierse Germanen Orde en gaf eveneens een tijdschrift uit, de Volkischer Beobachter. Het drukwerk zou later de officiële nazi partijkrant worden. Leden van het Thule Genootschap waren onder meer Rudolf Hess, de Beierse minister van Justitie en de hoofdcommissaris van München. Er werd een tijdje aangenomen dat Hitler lid van het genootschap was geweest, maar dit werd nooit bewezen. Het Thule Genootschap stichtte in 1919 hoe dan ook de Deutsche Arbeiterpartei (DAP), die het jaar daarop door Hitler werd omgevormd tot de National-Sozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP). Het genootschap had nog steeds een postbus in Oostenrijk en telde nogal wat skinheads onder zijn leden.
In de zomer van 1923 werd een verkoper van meststoffen en kippenboer lid van de NSDAP. Zijn naam was Heinrich Himmler en hij nam deel aan de mislukte militaire staatsgreep van dat jaar, die Hitler achter de tralies deed belanden. Tussen 1926 en 1929 was Himmler Rijkspropagandaleider en in 1927 werd hij ook plaatsvervangend SS-Reichsführer. De SS (Schutzstaffel) moest beschouwd worden als de nieuwe lijfwacht van Hitler en telde op dat ogenblik een paar honderd leden. In 1929 werd Himmler gepromoveerd tot SS-Reichsführer en tegen het eind van dat jaar waren er al duizend leden. In 1934 telde de SS ruim vijftigduizend manschappen en was de Schutzstaffel uitgegroeid tot een complexe politieke en militaire organisatie, bestaande uit drie afdelingen: de Algemeine, de Totenkopf-Verbande en de Verfügungstruppe (later Waffen-SS). Het was een absoluut elitekorps, dat onvoorwaardelijke volgzaamheid en gehoorzaamheid aan de Führer eiste.
Himmler was bezeten van de mythe van het superieure Germaanse ras en al van kindsbeen af geïnteresseerd in esoterie. In 1933 trok een boek van Otto Rahn zijn aandacht. Rahn was een groot muziekliefhebber, die dweepte met Wagner. Diens Parsifal bracht hem in contact met de Graallegenden en hun Duitse auteur Wolfram von Eschenbach. Zijn boek Kreuzzug gegen den Gral was de neerslag van een obsessie; volgens Rahn waren de katharen de behoeders van de Graal, was hun vesting Montségur de Graalbrucht en werd de Graal – ‘de schat van de katharen’ – verstopt in de grotten van Ussat. Het werk verkocht allesbehalve schitterend, maar Himmler was gecharmeerd en voegde Rahn toe aan zijn persoonlijke staf. De katharen wezen het ‘joodse’ Oude Testament immers van de hand en gingen door de intriges van het perfide Rome ten gronde. Rahn schreef ook dat het niet de jood Jozef van Arimathea was geweest die de Graal naar Frankrijk bracht, maar het Germaanse volk van de Westgoten: zij zouden de Graal tijdens de volksverhuizingen bij de plundering van Rome buitgemaakt hebben.
Himmler was op zoek naar een plaats om een centrum te vormen, dat gewijd zou zijn aan de studie van de rassentheorie. Dit centrum moest tevens dienst doen als cultusplaats van de SS, die de raszuiverheid moest bewaken en waarvan de leiders op een waardige wijze dienden onderwezen te worden in de tradities van hun voorgangers. In 1934 werd die plek eindelijk gevonden. Het ging om een oude burcht in Paderborn, Westfalen. De Wewelsburg moest een Germaans bolwerk worden in de toekomstige strijd tussen Europa en Azië. Himmler beschouwde de burcht als zijn hoogsteigen Camelot en zijn SS-commandanten als gereïncarneerde Ridders van de Ronde Tafel. De Reichsführer benoemde zichzelf tot Grootmeester van de Teutoonse Orde, in navolging van koning Arthur die – volgens Himmler – een authentieke Teutoon was geweest. De kersverse Grootmeester deinsde er zelfs niet voor terug op audiëntie te gaan bij Hitler, gehuld in de witte mantel van de Teutoonse ridders.
De verbouwing van de Wewelsburg was een groots plan, dat geheel en al uitgevoerd moest worden in de megalomane bouwstijl die de nazi’s tot de hunne hadden gemaakt. Het project zou de staatskas miljoenen marken kosten. In de nabijheid van Wewelsburg werden dan ook enkele concentratiekampen opgetrokken, waarin de werkomstandigheden niet verschilden van die in andere kampen. Meer dan een derde van de joodse slavenarbeiders kwam om door ziektes, honger en ontbering.
De Wewelsburg werd een van de hoofdcentra van het Thule Genootschap en een centrum voor zwarte magie, waar het nazisme werd beleden als een occulte religie, met eigen goden en mythen. De kamers van Slot Wewelsburg waren genoemd naar figuren uit de Noordse geschiedenis en mythologie. Zo was Himmlers kamer genoemd naar koning Heinrich I, de stichter van het Eerste Germaanse Rijk. Himmler was er vast van overtuigd dat hij de reïncarnatie was van Heinrich I. Het behoorde eveneens tot zijn vaste overtuigingen dat het Duitse volk slechts om de duizend jaar een leider zou krijgen die de bijzondere kwaliteiten bezat van Heinrich I, en dat die Führer nu Adolf Hitler was…
WWW.SQUIDOO.COM/PATRICK-BERNAUW-ONLINE