Ware Misdaad

38 - Van Ahnenerbe tot Ultima Thule & de Wewelsburg: Nazi Mystiek

38.



Lena had enkele jaren op kot gezeten in de Tuinwijklaan, achter het Sint Pietersstation van Gent. Toen ze de kans kreeg om te doctoreren op Jan Van Eyck en dit werk te combineren met een parttime job als assistente aan de universiteit, had ze geen moment geaarzeld. Ze was op zoek gegaan naar een wat ruimer en comfortabeler onderkomen en had vlak bij haar kot, in een doodlopend steegje, een charmant huisje gevonden. Lena besefte heel goed dat haar vader haar alleen financieel bleef ondersteunen omdat opa Jacob het zo wilde. Opa Jacob was zelfs zo ver gegaan een rekening voor haar te openen, waarschijnlijk zelfs zonder medeweten van haar vader. Ze wist niet wat er zou gebeuren nu opa Jacob dood was. De relatie met de rest van haar familie was meer dan verzuurd. Maar het maakte ook niet zoveel meer uit of ze een toelage bleef ontvangen van haar vader of niet. Ze kon nu perfect op haar eigen benen staan; ze had het geld van de familie Christiaenssens niet langer nodig.
Met de instemming van de eigenaars had ze op het gelijkvoers van het huisje in de Gouden Regenstraat, zij aan zij met Kurt, een muur weggehaald, zodat de twee kleine kamertjes nu één wat grotere ruimte vormden. Die ruimte had ze nodig om te kunnen ademen. Samen met Kurt en met de eigenaars had ze plannen gemaakt om de ramen groter te maken, zodat het licht volop naar binnen kon stromen. Ze zouden nieuwe vloeren leggen en die vreselijke schouw afbreken. Lena was vast van plan zichzelf te verbouwen tot een jonge vrouw die geen uitstaans meer had met het meisje dat ze ooit was geweest. De verbouwingen zouden zowat de concretisering zijn van haar onafhankelijkheid, van haar zelfstandigheid. Ze had zelfs plannen gemaakt om haar naam te veranderen, maar toen bleek dat dit juridisch geen sinecure was, had ze die gauw weer overboord gegooid.
In haar herinneringen galmden nog lang daarna de slagen van de hamer op de kop van de steenbeitel. Lena had er een intens plezier in gevonden, er zo met de inzet van al haar krachten op los te kloppen. Al vlug zaten zij en Kurt van kop tot teen onder het stof en kregen ze een plakkerige mond, maar een pilsje spoelde de nare smaak zo weer weg. Vreemd genoeg had ze, net door dit afbraakwerk, het gevoel gekregen eindelijk met iets constructiefs bezig te zijn. Samen bouwden ze iets op, zij en Kurt… en nu bleef het gepieker tenminste achterwege. De namen die ze voordien als een mantra voor zich uit gefluisterd had – Lisa, Vera, Ilse – werden naar de achtergrond van haar bewustzijn verdrongen. ’s Avonds waren Kurt en zij zo afgepeigerd geweest dat ze meteen in slaap vielen; geen nachtmerries meer, geen witte nachten. Haar angsten waren het zwijgen opgelegd.
Nee, Lena zou geen duimbreed wijken van de koers die ze voor zichzelf had uitgestippeld. Gesteund door Kurt, zou ze voortaan haar eigen keuzes maken en zich niet langer door haar familie laten voorschrijven hoe ze moest leven. Ze zou niet toegeven aan de dreigementen van haar vader, van haar grote broer Jan en zich een eigen nest verwerven, een huis waar ze thuis kon komen. Ze droomde van een tuin met azalea’s en rododendrons, van de witte bloesems van kersenbomen in een boomgaard, waardoor het ook in juni nog kon gaan sneeuwen.

Op de ochtend die volgde op de begrafenis van opa Jacob ontwaakte Lena stram op de sofa in de zitkamer van het kleine huisje in de Gouden Regenstraat. Ze zette koffie in de keukenhoek en keek naar de mist die tegen de ramen kleefde, terwijl ze dacht aan Dieter Klein die als een duiveltje uit een doosje naast haar was opgedoken op het allerlaatste tochtje dat ze samen met opa Jacob had gemaakt. Daarna hadden ze iets gedronken in een cafeetje in de buurt van het kerkhof en waren ze naar het hotel gegaan waar de oude man logeerde. Klein had zijn kamer opgezegd en Lena had hem in haar auto meegenomen naar Gent. Ze wilde zijn hele verhaal te horen krijgen, hij kon zo lang bij haar logeren. Klein had het aanbod dankbaar geaccepteerd. Doodop was hij de vorige avond laat de trap op gestrompeld, naar haar slaapkamer. Op zijn minst nog een paar uur had Lena beneden op de sofa met de ogen open liggen luisteren naar het hoesten van de oude man.
De mist begon langzaam maar zeker op te trekken. Vanuit de keukenhoek kon Lena reeds, door de flarden heen, de contouren van de huizen aan de overkant van het stille straatje zien. En de gestalte, die plotseling opdoemde uit de mist en die ze maar al te goed herkende.
Ze trok zich ijlings weg van het raam. Een paar seconden later werd er aangebeld. Onwillekeurig hield ze de adem in. Er werd nogmaals gebeld, langer, dringender – maar ze was niet van plan open te maken voor haar grote broer Jan.
‘Lena! Ik weet dat je er bent! Doe open!’
‘Ik denk er niet aan, Jan! Ga weg of ik bel de politie!’
‘Lena! Wij moeten praten!’
‘Wij hebben elkaar niets meer te vertellen, Jan! Ik heb de politie al gebeld! Ze kunnen hier elk ogenblik zijn!’
Jan ging weg. Lena draaide zich om; al haar spieren deden pijn, alsof ze in die paar minuten totaal waren verkrampt.
In de zitkamer, waarvan ze nog niet zo lang geleden samen met Kurt de muren opnieuw had behangen, stond Dieter Klein. Hij hield een pistool in de hand.
‘Is hij weg?’
Ze knikte.
‘Goed zo,’ zei hij. ‘Dan kunnen we ontbijten.’

Jaren geleden, kort na haar studententijd, in het huisje aan de Gouden Regenstraat, had Dieter Klein haar met horten en stoten en voortdurend onderbroken door hoestbuien en droge kuchjes geschetst hoe tijdens het interbellum het kruis van Christus langzaam maar zeker verdrongen werd door het hakenkruis, bij wijze van openlijke verloochening van het Evangelie. Want in het nieuwe Duitsland kon slechts plaats zijn voor één goddelijke Führer.
In 1925 kregen zowat alle Duitse en Oostenrijkse geleerden een brief die klonk als een ultimatum: ‘Men moet nu kiezen: voor of tegen ons. Tegelijk met de zuivering van de politiek door Hitler, zal Hans Horbiger de valse wetenschappen wegvagen. De leer van het eeuwige ijs zal het teken zijn van de vernieuwing van het Duitse volk. Wees op uw hoede! Sluit u bij ons aan voor het te laat is!’
Hans Horbiger was een al wat oudere geleerde die eruitzag als een oudtestamentische profeet. Zijn leer bevatte een verklaring van de kosmos, die strijdig was met de officiële sterren- en wiskunde, maar die de juistheid van de oude mythen bewees. De beweging van Horbiger – de Welt-Eis Lehre, afgekort als Wel – publiceerde drie dikke werken, veertig populaire boeken en honderden brochures waarin ‘de sleutel tot het wereldgebeuren’ werd aangereikt. Geleerden met naam sloten zich aan. Hun voorvaderen uit het Noorden waren sterk geworden in sneeuw en ijs; nu zou een Oostenrijker – Hitler – de joodse politici verjagen terwijl een andere – Horbiger – afrekende met de joodse geleerden… en aldus zou het ijs opnieuw de wereld regeren. Naarmate de ideeën van Horbiger zich ‘in de geest van Parsifal’ duidelijker aftekenden, traden overeenkomsten aan de dag met de visioenen van Nietzsche en de mythologie van Wagner. Himmler en Hitler raakten in vervoering door de idee dat het Arische ras was afgedaald van de bergen van de eeuwige sneeuw, die bewoond werden door supermensen uit een ander tijdperk, en dat het voorbestemd was om over hemel en aarde te heersen.
‘Er is een Noordse, nationaal-socialistische wetenschap,’ zei Hitler, ‘die tegengesteld is aan de judo-liberale wetenschap. De in het Westen erkende wetenschap, zoals trouwens de judo-christelijke godsdienst die daar meelopers heeft, is een samenzwering die men moet uiteenslaan. Het is een samenzwering tegen de geest van de epische strijd en de magie die in het hart van de sterke mens wonen, een uitgebreide samenzwering die de deuren naar het verleden en naar de toekomst, voor zover zij verder reiken dan de korte spanne tijds der bekende beschavingen, voor de mensheid sluit, die haar berooft van haar oorsprong en haar fabelachtige bestemming, van haar samenspraak met de goden.’
‘En zo heb ik ook geloofd,’ zei Dieter Klein, ‘dat de hemellichamen ijsklompen waren, dat er reeds verscheidene manen op de aarde waren gestort en dat weldra ook de nieuwe maan zou vallen. Ik was er heilig van overtuigd dat de hele geschiedenis van de mensheid verklaard kon worden door de strijd tussen het ijs en het vuur. Ik wíst gewoon dat de mens niet voltooid was en dat hij aan de vooravond stond van een ontzaglijke mutatie, die hem de machten zou geven die de vroegere mens aan de goden toekende. Aan de nieuwe mensgod zouden zelfs de elementen gehoorzamen, want de nazi-ideologen konden het ijs overwinnen op aarde zowel als in de hemel.’
‘En wat geloof je daar nu nog van?’
Klein kuchte bitter. ‘Wij zouden het eeuwige ijs overwinnen… Maar in Stalingrad stierven onze soldaten met een dichtgevroren gat. Himmler en Hitler hebben alles op een hoop gegooid, Lena…. Maar dat is dan ook de enige grote fout die ze gemaakt hebben. Als ze al hun inspanningen in het teken hadden gesteld van de Graal…’
Hij schudde spijtig het hoofd. ‘Het nationaal-socialisme werd geschaduwd door een inwijdingsgenootschap, geleid door verborgen dogmata die veel verder uitgewerkt waren dan wat de leek kon lezen in Mein Kampf,’ legde hij uit. ‘Dit genootschap propageerde een veelvormige cultus van de supermens, die een verscheidenheid van riten en onderling nauwelijks samenhangende religies verenigde, met als voornaamste doel een verborgen vuur te onderhouden. Hierdoor moest de transmutatie van het lagere in het hogere bewerkstelligd worden. Alles was goed om die vlam te voeden, niets was onmogelijk. De natuurwetten werden opgeschort, de wereld was kneedbaar geworden, het universum stelde niets meer voor dan een droombeeld dat gewijzigd kon worden door het actieve denken van de ingewijden.’
In 1920 maakten Dietrich Eckardt – van beroep publicist-bohémien – en de architect Alfred Rosenberg een afspraak met Adolf Hitler in het huis van Richard Wagner in Bayreuth. In de drie daaropvolgende jaren, tot hij overleed als gevolg van het gifgas dat zijn longen had verschroeid, nam Eckardt de geestelijke vorming van Adolf Hitler voor zijn rekening. Het onderwijs dat hij de Führer verschafte, bestond uit ‘geheime leer’ en ‘propagandaleer’. In juli 1923 was Eckardt één van de zeven oprichters van de nationaal-socialistische partij. Toen hij in het najaar stierf, met een laatste gebed op de lippen voor zijn Kaäba – een zwarte meteoriet die hij naliet aan professor Oberth, een der geestelijke vaders van de ruimtevaart – was hij ervan overtuigd dat hij meer dan welke andere Duitser ook de geschiedenis zou beïnvloeden.
‘Hitler danste op de muziek van Eckardt. Hitler danste op de tonen van het geheim genootschap Thule. Net als Atlantis was Thule ooit het magische centrum van een verzwolgen beschaving. Maar niet al de geheimen van Thule waren verloren gegaan… En zo kon Thule nu met hogepriesters als Eckardt het magische middelpunt worden van het nazisme. Steunend ook op de theorieën van Horbiger, zou Hitler in staat gesteld worden over te gaan tot de biologische selectie van de mensgod. Wij zouden het leven op de hele aarde, de werkelijkheid zélf veranderen. Het waren de leden van de groep Thule die de wereld moesten regeren. Hun invloed zou zich over duizend jaren, tot aan de volgende zondvloed uitstrekken. Ze verbonden zich ertoe zelfmoord te plegen wanneer ze een fout begingen of het pact verbraken. En ze dienden ook mensenoffers te brengen. De uitroeiing, later, van driekwart miljoen zigeuners heeft om magische redenen plaatsgevonden, Lena. Op die manier moesten wij de onverschilligheid van de Machten overwinnen en hun aandacht op ons vestigen.’
In occulte kringen was het reeds in de late jaren twintig duidelijk wat de Duitse zwarte magiërs van plan waren. Terwijl ook in Engeland de leer van Horbiger werd verspreid, trachtte een groot aantal vooraanstaande Britten de openbare opinie te waarschuwen voor de opkomst van de nieuwe satanische religie. Kipling liet het tot op dat ogenblik onverdachte hakenkruis verwijderen, waarmee sommige van zijn boeken waren geïllustreerd. Lord Tweedsmuir publiceerde onder de naam John Buchan twee sleutelromans waarin de gevaren werden beschreven van een magische, op het Grote Kwaad gerichte ‘energiecentrale’ zoals de nazi’s die in Ultima Thule hoopten te vinden.
‘In 1937 werd de groep Ahnenerbe opgericht, een genootschap voor de studie van de nalatenschap der voorvaderen, met als geestelijk vader Frederic Hielscher en als algemeen administrator SS-kolonel Wolfram Sievers,’ zei Klein. ‘De doelstellingen luidden als volgt: “Het onderzoeken van de plaats, de geest, de handelingen, de nalatenschap van het Indogermaanse ras en het resultaat van dit onderzoek in een interessante vorm aan het volk bekendmaken. Het uitvoeren van deze opdracht moet geschieden door werkwijzen van wetenschappelijke nauwkeurigheid te gebruiken.” Twee jaar later verbond Himmler de organisatie aan de SS en in 1939 werd ze volkomen in de SS opgenomen. Op dat ogenblik beschikte Ahnenerbe reeds over vijftig instellingen. Ze stonden onder leiding van professor Wurst, een specialist in oude heilige teksten, die Sanskriet had gedoceerd aan de universiteit van München.’
Himmler had de SS inmiddels omgevormd tot een godsdienstige Zwarte Orde die haar leden, onverschillig tot welke graad van inwijding zij behoorden, van de wereld afschermde. Alvorens te trouwen, dienden SS-ers de toestemming te vragen aan hun oversten. Ze waren onderworpen aan een eigen rechtsmacht en werden onttrokken aan het burgerlijk gezag. Buiten de genadeloze wetten van de Orde – wie faalt, zal vernietigd worden en met hem zijn hele gezin – hadden zij geen andere plichten. Er bestond geen privéleven meer voor de strijdende monniken van de doodskop-SS, die eerst een seminarie doorliepen om daarna in de burchten ingewijd te worden in de geheimen van de orde. Himmler beperkte voor zijn elitekrijgers de hele leer tot vijf woorden: ‘Geloven, gehoorzamen, strijden, punt uit.’
In de Wewelsburg legde de jonge Dieter Klein een gelofte af. ‘Op die manier kreeg ik een onomkeerbare bovenmenselijke bestemming. Ik werd een moderne Tempelier, vastbesloten de mysteries rond de verdwijning van mijn vader op te helderen en te slagen waar die had gefaald. De plechtigheid waarbij ik de SS-rune kreeg, leek op de rites die gebruikt werden door de Teutoonse Orde… en die had ze dan weer van de Tempeliers.’
‘Hoe ging het er bij die plechtigheid aan toe?’ wilde Lena weten.
‘Hij die weet, spreekt niet,’ antwoordde Dieter Klein vermanend. ‘Deze vraag zou in vroeger tijden reden genoeg geweest zijn voor mij om de vraagsteller ter plekke te doden. Ik zal je ook nu geen beschrijving geven van de plechtigheid in de Wewelsburg, Lena. Ik mag dan het geloof in een stuk of wat valse profeten verloren hebben, in sommige van de leerstellingen die mij destijds zijn bijgebracht, geloof ik nog steeds.’
Lena huiverde. Zijn slecht passend kunstgebit zorgde ervoor dat hij soms bijna onverstaanbaar was. Als hij sprak, spatte het speeksel in het rond en ze voelde de behoefte de plekken op haar huid te schrobben waar ze getroffen werd. Alsof zijn waanzinnige, onmenselijke ideeën besmettelijk waren. Was de geest van zijn vader ook vergiftigd geweest, door dit soort denkbeelden? Als hij door haar grootvader werd vermoord, moest zij dan niet aan de kant van haar grootvader staan, in plaats van hem te veroordelen? Plotseling was het niet langer duidelijk wie de goeden en wie de slechten waren in dit verhaal. Er was geen zwart, geen wit – er was alleen grijs. Of toch niet? De fletse ogen van Dieter Klein, met het wit dat geel geworden was, en bloeddoorlopen… Hoe was het mogelijk dat zij nog zo konden gaan schitteren? Van de koorts of van het heilig vuur dat hem nog steeds verteerde? Van de ziekte of van de waanzin die aan hem vrat?
‘Ik kan je alleen maar zeggen, Lena… Kijk… Als de gewone SS-er in de eerste plaats een moordmachine was, een afgerichte bloedhond, dan werd van de Totenkopf duidelijk wat anders verwacht. De Totenkopf was een magiër, die alle mogelijke psychische energie diende te bundelen om de Machten van Buiten aan te trekken, de Onbekende Hogeren, de Meesters van de Wereld. En van het allerhoogste belang om de psychische energie te bundelen, waren mensenoffers. Voor ons Totenkopf waren de rookpluimen die opstegen uit de ovens van Auschwitz niets anders dan evenzovele rituele offergaven.’
Die avond noteerde Lena alles wat zij zich nog kon of wilde herinneren van haar gesprek met Dieter Klein in een Word document dat de voorlopig naam ‘Memoires’ droeg.Hoe Klein in 1937 toetrad tot Ahnenerbe. En dat Duitsland meer had uitgegeven aan Ahnenerbe dan Amerika aan het vervaardigen van de eerste atoombom. Hoe hij zich bij Ahnenerbe zowel bezighield met wetenschappelijk werk als met de studie van occulte praktijken. ‘Wij deden zowel aan vivisectie op gevangenen, als aan spionage bij geheime genootschappen en onderzoek van het bovennatuurlijke.’
Er circuleerde al van in 1937 een lijst van opdrachten die Ahnenerbe in de nabije toekomst te vervullen zou krijgen. Zo moest, in samenwerking met de SS, de Graal worden gelocaliseerd en gestolen. ‘Benevens ikzelf werd tijdens de oorlog ook commandant Otto Skorzeny met de opdracht belast. De jacht op de Graal kreeg op een bepaald moment zelfs de allerhoogste prioriteit.’





Populaire posts