Ware Misdaad

39 - Otto Rahn, of: de echte Indiana Jones





39.

Februari 1939… Vier dagen eerder was Dieter Klein in Frankfurt vertrokken met de wagen die Ahnenerbe hem ter beschikking had gesteld. Nu naderde hij eindelijk zijn bestemming: domein Fontrouge, in het dorpje Monthaut, nabij Limoux in Frankrijk. Hij was door Nîmes gekomen, had de Camargue doorkruist en Saintes-Maries-de-la-Mer bezocht, was daarna via Montpellier en Béziers dwars door het land van de katharen gereden, richting Carcassone.
Voorbij Limoux was er geen sprake meer geweest van iets dat leek op een weg. In het nauwelijks verharde grindpad zaten enorme gaten en scheuren. Het regende al de hele dag en Klein moest zijn snelheid beperken tot hij nauwelijks harder ging dan een voetganger. Het bochtige pad begon steeds meer op een middeleeuws karrenspoor te lijken, dat verloren liep in de beukenbossen. Het grootste deel was weggespoeld en het water stroomde van de hellingen.
Dieter Klein bereikte een min of meer open plek in het bos. Achter een gordijn van regen doemde nu een prachtig groen dal voor hem op, waarin het kleine landhuis verborgen lag dat Ahnenerbe voor Otto Rahn had gehuurd. Klein reed een houten bord voorbij, waarop in grote rode letters Domaine Fontrouge stond geschreven.
Dit was de eerste buitenlandse missie van Obersturmführer SS Dieter Klein. Hij voelde zich bijzonder gespannen, opgewonden ook. Voor hem persoonlijk hing enorm veel af van het welslagen van deze opdracht. Falen was geen optie.
Dieter Klein stopte voor het landhuis en doofde de lichten. Een donkere gestalte kwam naar buiten gelopen met een grote zwarte paraplu. Klein rende onder de paraplu van Otto Rahn naar binnen.
‘Welkom,’ zei Rahn, toen ze in de zitkamer stonden, sober gemeubileerd met een tafel, stoelen en een kast in eikenhout. De witgekalkte muren werden alleen versierd door boeketjes gedroogde bloemen – lavendel, muguet. De ruimte werd slechts verlicht door het vuur in de haard en door een olielamp, bevestigd aan de zoldering van verweerd en zwartberookt hout.
Rahn had een ferme handdruk, maar een schuwe blik. En er stond zweet in zijn handpalmen. Klein had zijn dossier grondig bestudeerd en kende het zo goed als uit het hoofd. Otto Rahn werd geboren in 1904 in Michelstadt als zoon van Karl Rahn en Clara Hamberger. Een begaafde knaap, met grote belangstelling voor muziek en geschiedenis. Dank zij Richard Wagners Parsifal werd zijn aandacht getrokken door de Parzival van Wolfram von Eschenbach. Hij nam zich voor een doctoraalscriptie te wijden aan Kyot de Provençaal, bij wie Wolfram beweerde de inspiratie gevonden te hebben voor zijn verhaal. Hij droomde van de troubadours, de katharen, de Languedoc, maar zag zich genoodzaakt in Berlijn de eindjes aan elkaar te knopen door filmscripts te schrijven of vertalingen te maken in opdracht van klinkende namen als Erich-Maria Remarque, Max Reinhardt, Fritz Lang. In Génève, bij een bevriende familie van diplomaten, had hij uitstekend Frans geleerd en ook een aardig mondje Engels.
In 1931 trok Otto Rahn eindelijk naar het Franse zuiden en vestigde hij zich in het enigszins in verval geraakte kuuroord Ussat-les-Bains, gelegen in de Pyreneeën, enkele kilometers van de Spaanse grens en het miniatuurstaatje Andorra. Hij ontving er veel Duitse, Nederlandse, Zwitserse vrienden en zelfs een Amerikaan, Nat Wolff genaamd, die niet echt goed uit de voeten kon met de Engelse taal. Wat niet zo verwonderlijk was, aangezien Nat Wolff geen Amerikaan was, maar een Duitser die in werkelijkheid Karl Wolff heette en het ondertussen al tot hoofd van de generale staf van Heinrich Himmler had geschopt. In het vredige Ussat deed al gauw het gerucht de ronde dat er een Duits spion was neergestreken. Dat was niet helemaal correct. Otto Rahn werd immers op onderzoek gestuurd naar de streek van Montségur door Alfred Rosenberg, de mystieke filosoof en ideoloog van de nazipartij, die de Graal beschouwde als raciaal Duits erfgoed.
In 1932 kocht Rahn het hotel Les Maronniers voor de ronde som van twintigduizend francs. In Ussat vroeg iedereen zich af waar hij dit aanzienlijke bedrag vandaan had. De Sureté Nationale stelde een onderzoek in, maar trof geen maatregelen. Rahn verklaarde dat hij in de streek verbleef om de katharen te bestuderen, en dat was niet gelogen. Hij werd in het rapport van de Sureté beschreven als een jongeman van één meter zeventig, met lichte ogen, kastanjebruin haar en een snorretje. Un beau garçon, quoi!
Rahn kon nog steeds een mooie man genoemd worden, stelde Klein niet zonder een steek van jaloezie vast. Het verblijf in het concentratiekamp had hem nochtans getekend. Er waren diepe groeven in zijn gezicht verschenen en hij had iets zorgelijks gekregen.
Rahn zette Klein een schotel met brood en kaas voor en ontkurkte een fles wijn. ‘Hoe is de reis verlopen?’ informeerde hij vriendelijk.
‘Prima,’ antwoordde Dieter Klein kortaf.
Rahn legde Klein het boek voor dat de aanleiding was geweest voor de verre reis van de Obersturmführer: La Vraie Langue Celtique et le Cromleck de Rennes-les-Bains, verschenen in 1886 te Carcassone. Het boek van 310 bladzijden was van de hand van Henri Boudet , pastoor van Rennes-les-Bains, een klein kuuroord in het departement van de Aude, vlak bij Rennes-le-Château en Monthaut. Boudet was een goeie vriend geweest van Bérénger Saunière, de parochiepriester van Rennes-le-Château die in zijn kerk een schat of alleszins een geheim gevonden zou hebben dat hij te gelde kon maken. Volgens Rahn had hij echter slechts een klein deel van die schat of dat geheim gevonden.
‘Mijn informante…’
Klein snoof. ‘Uw vriendinnetje…’
‘Tita was ervan overtuigd dat het grootste deel van het geheim in dit boek van pastoor Boudet te vinden moest zijn. En zij stond met die mening niet alleen, Herr Klein. De boodschap die Boudet in zijn boek had verstopt, werd echter gecodeerd en er was nog altijd niemand in geslaagd de code te breken.’
‘Mijn vader verwachtte niet veel van al die sporen van de Graal die men hier meende te ontwaren,’ zei Klein bars. ‘Hij had veel meer vertrouwen in het Vlaamse spoor. En niet ten onrechte.’
‘Het ene hoeft het andere niet in de weg te staan.’
‘Ga verder.’
‘Boudet liet vijfhonderd stuks drukken van La Vraie Langue Celtique, op zijn eigen kosten. De meeste exemplaren schonk hij weg aan vrienden en kennissen, maar ook de koningin van Engeland kreeg er eentje op. De inhoud van zijn boek was ronduit krankzinnig; geleerden dreven er dan ook de spot mee. Het boek van Boudet zou met andere woorden al lang vergeten geweest zijn als hij geen goeie vriend van Saunière was geweest en als hij niet in de buurt van Rennes-le-Château had gewoond en gewerkt. Stilaan begon het gerucht de ronde te doen dat de krankzinnige inhoud wel eens alles te maken kon hebben met het geheimschrift dat Boudet had gehanteerd. Zo probeerde hij in zijn boek onder meer te bewijzen dat zowat alle Europese talen waren afgeleid van het Engels. Neem nu bijvoorbeeld de Oude Belgen – de Nerviërs en de Menapiërs en al die andere volksstammen die door de legioenen van Caesar onder de voet werden gelopen. Welnu, volgens Boudet was het de taak van de druïden aan plaatsen, rivieren, volkeren enzovoort een passende naam te geven, in overeenstemming met hun voornaamste kenmerken. Het woordje Belgae werd indertijd dan ook doodgewoon afgeleid van twee Engelse werkwoorden: to pale (met palen omringen) en to cow (afschrikken). De Belgen waren kortom een volkje dat zijn dorpen met palen omringde om de vijand af te schrikken. Op die manier verklaarde Boudet honderden woorden.’
Het Franse liefje van Otto Rahn was erin geslaagd een exemplaar van het bijna onvindbaar geworden boek van Boudet op de kop te tikken en had het bestudeerd.
‘Het werd Tita al snel duidelijk dat het boek een of andere gecodeerde boodschap moest bevatten. Die pastoor was toch niet gek? Waarom gaf hij dan op zijn eigen kosten een boek vol nonsens uit! De vraag was alleen welke code hij gebruikt had. Het werd een zenuwslopend zoek- en puzzelwerkje. Op zeker ogenblik werd Tita’s aandacht getrokken door één bepaalde verklaring van Boudet. In de naam van een stad uit de Oudheid, Syphax, vond de pastoor ook weer twee Engelse werkwoorden terug. Als je de plaatsnaam splitste, kreeg je immers to see (zien) en to face (in het gezicht kijken, onder ogen zien). En daarmee speelde Boudet zijn lezers de sleutel van de code in handen!’
Otto Rahn slaagde er niet in een spoortje van triomf uit zijn stem te weren. Zijn ogen die net nog zo dof in zijn gezicht hadden gestaan, gingen zowaar weer schitteren van een jongensachtige opwinding. Hij maakte aanstalten om Klein nog eens in te schenken en toen die met een handgebaar weigerde, schonk hij zijn eigen glas vol en dronk het voor de helft leeg. De Obersturmführer had het brood, de kaas en de wijn nauwelijks aangeraakt.
‘Als je dezelfde plaatsnaam anders splitst, namelijk als Sypha-x, krijg je ook een andere betekenis: a cipher to x. Het Engelse woord cipher kan zowel “nul” als “cijfer” betekenen, maar het wordt ook gebruikt in de betekenis van “geheimschrift”. En to x kan zowel betekenen “een röntgenfoto maken” als “nauwkeurig onderzoeken”!’
‘In 1886, toen het boek van Boudet verscheen, moest dokter Röntgen zijn x-stralen nog uitvinden,’ merkte Klein kritisch op.
‘Maar de andere betekenis – “nauwkeurig onderzoeken” – bestond toen al,’ zei Rahn onverstoorbaar. ‘Het boek van Boudet was met andere woorden een geheimschrift dat nauwkeurig onderzocht moest worden! Dàt was de boodschap die uit de naam Syphax te voorschijn kwam! Alle woorden die Boudet zogenaamd verklaarde in zijn boek, waren onderdelen van een geheimschrift en allemaal dienden ze nauwkeurig onderzocht te worden. Enkele honderden woorden wachtten op nader onderzoek…’
‘En voor iedere naam die Boudet zogenaamd verklaarde, heeft juffrouw Gadal een andere verklaring gezocht?’
‘Ik geef toe dat het enigszins ongeloofwaardig klinkt, maar het is een feit dat zij op basis van de aanwijzingen die zij op deze manier gevonden heeft bepaalde… ontdekkingen heeft gedaan,’ zei Rahn.
‘En toen heeft zij uw hulp ingeroepen?’
‘En heb ik permissie gekregen om haar onderzoek ter plaatse verder te zetten, inderdaad. En nu…’
‘Nu ben ik zeer moe en zou ik graag gaan slapen, meneer Rahn,’ viel Dieter Klein hem bruusk in de rede. ‘We kunnen het morgen verder over uw zaak hebben.’
Klein vertrouwde Rahn voor geen cent én hij had nog steeds weinig op met zijn stelling als zou de Graal in de Midi moeten gezocht worden, en niet in Vlaanderen. Stel dat Rahn het bij het rechte eind had en dat het levenswerk van zijn vader in diskrediet werd gebracht! Dieter Klein mocht er niet aan denken.
‘Zoals u wil,’ zei Rahn. En hij ging Dieter Klein voor naar het slaapvertrek dat hij voor de SS-officier in gereedheid had gebracht.
Dieter Klein kleedde zich uit en ging naar bed, maar hij slaagde er niet in de slaap te vatten. In gedachten overliep hij nogmaals het Dossier Otto Rahn. Hoe Rahn in Ussat vriendschap had gesloten met de gepensioneerde onderwijzer, geleerde en speleoloog Antonin Gadal… en vooral met zijn dochter Jeanne, die Rahn om een reden die alleen hem bekend was ‘Tita’ noemde. Antonin en Tita Gadal dweepten met het kathaarse verleden van de streek. Samen met Rahn exploreerden zij de grotten, die volgens Gadal door de katharen werden gebruikt als tempels en – toen ze genadeloos vervolgd werden door de kerk – als schuilplaats. Ze bogen zich ook over de raadselachtige rotstekeningen in de grotten, waarvan ze het mysterie poogden te ontsluieren. Een vriend van Gadal, de ingenieur Arnaud, geloofde dat de legendarische schat van de katharen niets met goud te maken had, maar alles met hun geheime doctrine, neergelegd in manuscripten als het ‘authentieke’ Evangelie van Johannes. Deze unieke stukken zouden verborgen zijn in een schuilplaats van de berg, de beroemde Poch van Montségur. De lieve, maar bejaarde en wat mallotige gravin Puyol-Murat behoorde eveneens tot het gezelschap Graalfanaten dat steeds vaker samen optrok. Zij was een occultiste die beweerde af te stammen van Jacques de Molay en in één moeite door ook van de kathaarse martelares Escarlamonde, die na de val van Montségur als een duif naar de hemel zou zijn opgestegen en daarbij ook de Graal zou hebben meegenomen. Tot de vaste kliek van Rahn en de Gadals behoorden ten slotte nog Déodat Roché, die eveneens ten stelligste geloofde in de Pyrenese Graal, en Maurice Magre, die in 1937 de Société des amis de Montségur et du Saint-Graal zou stichten.
In oktober 1932 ging de zaak van Otto Rahn failliet; in werkelijkheid waren de fondsen van Rosenberg uitgeput. De Graalqueeste van Rahn in de streek van Montségur werd financieel drooggelegd. Zijn onderzoek had geen enkel tastbaar resultaat opgeleverd en hij verliet Ussat, om het jaar daarop zijn bevindingen openbaar te maken in het werk Kreuzzug gegen den Gral. Montségur was de Graalburcht Munsalvaesche van Wolfram von Eschenbach, zijn Parsifal was graaf Trencavel die zijn katharenland wanhopig verdedigde tegen de pauselijke legers, en de Graal was de schat van de katharen die in de grotten van Ussat werd verborgen. Rahn identificeerde de Graal niet als de kelk van het Laatste Avondmaal of de schaal waarin het bloed van Christus werd opgevangen, maar – net als Wolfram – als een edelsteen die volgens oeroude mythen ooit de kroon of het voorhoofd van de gevallen engel Lucifer sierde en die hem kennis zou geschonken hebben.
Op 13 december 1933 had Otto Rahn het lidmaatschap aangevraagd van de officiële Reichsschrifttumskammer – een voorwaarde zonder dewelke zijn werk niet kon verschijnen. Daarbij verklaarde hij Ariër te zijn en de literatuur in nationaal-socialistische geest te beoefenen. Maar dit was flagrant in tegenspraak met de onloochenbaar sympathiserende toon die de auteur aansloeg in de passages van de Kreuzzug waarin hij de bijdrage schetste die de joodse gemeenschap in de Midi had geleverd aan de plaatselijke cultuur en economie.
In 1934 brak een bloedige strijd los tussen de bruinhemden van de SA en de zwarte stoottroepen van de SS. De Führer van de SA, Ernst Röhm, werd geëxecuteerd en in de Nacht van de Lange Messen vond een bloedbad plaats waarbij honderden SA-ers werden omgebracht. Dit alles gebeurde in München en Otto Rahn was er getuige van. Onder de slachtoffers waren heel wat van zijn vrienden. Het vervulde hem met paniek, hij wilde naar de Ariège vluchten, naar de dochter van Antonin Gadal, met wie hij nog steeds correspondeerde. Maar in de gegeven omstandigheden was het voor een sympathisant van de SA onmogelijk een uitreisvisum voor Frankrijk te bekomen. Italië lukte nog wel.
Toen de politieke situatie het toestond, reisde Rahn naar Parijs in verband met een Franse vertaling van zijn boek. Van een onbekende afzender ontving hij daar een telegram met felicitaties voor zijn Kreuzzug, gekoppeld aan het voorstel om in dezelfde geest een tweede werk te schrijven. Eveneens telegrafisch werd hem een som overgemaakt om eventuele schulden te vereffenen en zijn reis naar Berlijn te betalen. Financieel had Rahn het bijzonder moeilijk, hij ging dan ook dankbaar in op het voorstel. In de Duitse hoofdstad kwam hij er achter dat het telegram afkomstig was van Heinrich Himmler, de Reichsführer SS, die door Karl Wolff op de Kreuzzug opmerkzaam was gemaakt.
‘Ik heb eindelijk de tijd gevonden om het boek van Rahn grondig te lezen,’ zei Himmler. ‘U hebt gelijk als u stelt dat de Graal onmogelijk door een jood naar Frankrijk kan gebracht zijn. Ongetwijfeld is dit het werk geweest van het Germaanse volk der Westgoten, die de Graal bij de plundering van Rome hebben buitgemaakt. Spreekt de Führer zelf niet van “de Graal van het Duitse bloed” en laat hij zich niet afbeelden als een Graalridder? Wij delen uw fascinatie voor de katharen, Herr Rahn, die het joodse Oude Testament verwerpen, en wij verwelkomen iedere aanval op het kleinburgerlijke christendom met open armen! Om de christelijke wereldorde in Germaanse zin om te vormen, moeten wij een beroep doen op alle mogelijke occulte ideologieën. Het is onze plicht aan te tonen dat de magie van de Graal niets vandoen heeft met christelijke waarden of met het Midden Oosten, maar wortelt in een arisch oer-Germanendom. Wij zijn geroepen om de oud-Germaanse rituelen tot nieuw leven te wekken, Herr Rahn! U moet uw werk bijgevolg in dezelfde geest verder zetten. Wij beschikken nu over de mogelijkheden om u daartoe de gelegenheid te geven. Ik kan u een maandwedde in het vooruitzicht stellen van duizend Reichsmark, vrij van belasting, uiteraard vermeerderd met een vergoeding voor bijkomende kosten, en de beschikking over een bureau met secretaresse. U zult dan wel het uniform van de SS moeten dragen en deelnemen aan militaire oefeningen.’
In mei 1935 ging Otto Rahn aan het werk, vooralsnog als burgerlijk ambtenaar, in de afdeling Prehistorie en Vroege Geschiedenis van het Rasse- und Siedlungshauptamt van de SS in München. Op 29 februari 1936 schreef generaal Karl Wolff, inmiddels hoofd van de generale staf van Heinrich Himmler, een dienstnota waarbij Otto Rahn op bevel van de Reichsführer SS tot de SS werd toegelaten. Het jaar daarop kreeg hij de graad van Untersturmführer en werkte hij op de generale staf. In de zomer van 1937 verscheen Luzifers Hofgesinde, het werk dat hij geschreven had in opdracht van Himmler, maar dat al bij al slechts een flauw afkooksel was van zijn Kreuzzug gegen den Gral. Rahn nam nu wel duidelijk stelling in tegen ‘het internationale jodendom’: ‘Met het katharisme bleef een van Judea en het roomse Vaticaan onafhankelijke macht actief, tot in de 13de eeuw, de tijd van Chrétien de Troyes; een kracht die het niet nodig had zich van alle joodse mythologie te ontdoen, omdat zij die nooit overgenomen had.’
Aan de Nacht van de Lange Messen had Rahn niet alleen een depressie, maar ook een alcoholverslaving overgehouden. Zo raakte hij kort na het verschijnen van Luzifers Hofgesinde betrokken bij een dronkemansincident, waardoor ‘een smet geworpen werd op het blazoen van de SS’. Rahn werd gedegradeerd en moest bij wijze van straf als gewone SS-man aan de slag in het concentratiekamp van Dachau. Zijn werk als kampbewaker vervulde hem met diepe weerzin. Begin 1938 meldde generaal Karl Wolff aan de Reichsführer SS dat Otto Rahn hem nog steeds niet het certificaat van raszuiverheid had bezorgd, waaruit zijn onverdacht arische afkomst moet blijken, maar dat dit zo gauw mogelijk in orde gebracht zou worden. In de loop van datzelfde jaar bezorgde Tita hem de informatie met betrekking tot het gecodeerde boek van pastoor Henri Boudet. Otto Rahn nam onverwijld contact op met Karl Wolff en werd prompt ontslagen van bewakingsdienst en definitief overgeplaatst naar het commando van de Totenkopfverbände. Tevens werd hij bevorderd tot Obersturmführer.





WWW.SQUIDOO.COM/PATRICK-BERNAUW-ONLINE

Populaire posts